Intern verslag 89b
Onderzoek Oude Hulst (Zuidwal)
Naar aanleiding van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek (project DBZN) is in juli 2002 eerst oriënterend (intern rapport nr....) en vervolgens uitvoerig archiefonderzoek ingesteld naar de middeleeuwse bebouwing aan de Oude Hulst (het terrein van de voormalige drukkerij Zuidwal 58). Dit onderzoek heeft wel de nodige resultaten opgeleverd, maar de ondoorzichtige perceelsstructuur in dit gedeelte van de stad maakt het nagenoeg onmogelijk om een sluitende topografische en bezitsreconstructie te maken van de tijd vóór 1500. Hier komt nog bij dat terwijl de hertogelijke cijnsregisters, waarvan er voor Den Bosch vanaf 1520 bewaard gebleven zijn, doorgaans een hulpmiddel vormen bij het reconstrueren van de parcellering en de bezitsverhoudingen, ze bij het onderzoek verwarrend hebben gewerkt, omdat de in de posten opgegeven breedte van de percelen al in de vijftiende eeuw niet meer correspondeerde met de bezitsverhoudingen. In dit geval kon de ontwikkeling van de cijnsposten juist pas achteraf worden vastgesteld aan de hand van de overdrachtsakten. Tot overmaat van ramp moesten er nogal wat lacunes in de overdrachtsakten overblijven, mogelijk een gevolg van gebreken in de indicering van het Bosch' protocol. Noodgedwongen bevat het navolgende daarom nogal wat veronderstellingen.
Situering
Zoals uit de plattegrond van Jacob van Deventer van omstreeks 1570 kan worden afgelezen (zie afbeelding), strekten de te behandelen percelen zich vanaf de Oude Hulst aan de achterzijde uit in de richting van de stadsmuur, later de stadswal. Uit de schepenakten kan verder worden afgeleid dat tot verschillende complexen ook nog grondstukken buiten de muur lagen - zij worden kamp of beemd genoemd. Deze percelen liepen door tot aan het water, dat zoals elders in en rond de stad de Dieze werd genoemd. Ook deze situatie laat zich op de kaart van Van Deventer aflezen. Een tweetal wegen ging door de stadsmuur heen tot aan een buiten de muur staande molen. De meest westelijke was de zogenaamde Molensteeg, de andere lag verder naar het oosten toe, in het verlengde van de Mortel, delatere Berenbijt.
In ieder geval konden we om te beginnen aan de hand van de cijnsregisters voor het hier behandelde complex - zich uitstrekkend vanaf de nog bestaande Refugie van de abdij van Sint-Geertruid te Leuven (Sint-Jorisstraat 33-35) in het westen tot aan de Bandsche poort in het oosten - de totale breedte vaststellen. Achtereenvolgens ging het om drie kavels van respectievelijk 38, 240 en 92 1/2 voet, dus samen 370 1/2 voet breed.1 Dit is ongeveer 106 meter. Waneer we dit vanaf de oosthoek van het Refugiehuis uitzetten op een plattegrond, dan komen we uit bij de tegenwoordige Bandsche poort.
Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA), Archief van de Rekenkamers, nr. 45067, f 66v-67:
Maria relicta Iohannis de Baecx
Domicella Elisabeth relicta Godefridi die Luwe de area Wolleri NennenX d. minus 1/2 orth
Iohannes die Cock de eadem hereditate
X d. minus 1/2 orth
Maria relicta lohannis de Baecx
Domicella Elisabeth relicta Godefridi die Luwe de eadem hereditateXX d. minus orth
(achter voornoemde posten: tenent XCII 1/2 pedatis)
Rodolphus de Gravia de area Henrici Otters de IIc XL pedatis
XXVII d.
(achtergeschreven: Presbiteri?)
Henricus Masschereel
Domicella Spierinck; relicta Herberti de OyVIII d.
Eadem domicella
VIII d.
(achter beide posten: tenent XXXVIII pedatas)
De inspringingen geven latere bezitters weer, die in het cijnsboek boven de oorspronkelijke cijnsplichtigen werden geschreven.